Na mijn beschouwing over wat er de afgelopen vijf jaar om me heen is veranderd is het nu tijd om eens naar mezelf te kijken. Ik kies als beginpunt het moment dat ik mijn eerste fiets kocht, in het jaar dat Miguel Indurain voor de derde keer de Tour de France won.

In een heuse Foreldorado-outfit (de amateurploeg), met mijn eerste Sidi-schoenen, mijn Koga-Miyata en vooral zonder helm (imbeciel). In de straat waar ik opgroeide, op de achtergrond zie je de Dr. Nolenslaan.

De grote plaat

In 1993 kocht ik als student met een relatief lucratieve bijbaan mijn eerste racefiets: een Koga-Miyata Runner model 1992. De duurdere modellen waren destijds al uitgerust met geïntegreerde shifters, maar nee hoor, dit was nog good old buiscommandeurs. 2×7 versnellingen. En wat voor versnellingen. Voor was 52-42 de norm voor niet-profmodellen, achter zal denk ik 12-25 zijn geweest. Ik kan het me nu gewoon niet meer voorstellen, maar ik reed destijds de Cauberg op met 42-18. Nu doe ik dat met 34-28 en ik ben veel beter getraind. Later heb ik zelfs een 53-39 laten monteren, zoals de profs. Nog later liet ik er, toen dat in de mode was, een tripel opzetten. Geen Westmalle, maar zo’n ding met drie voorbladen. Een enorme verbetering, waarbij je de gemiddelde recreant plots vooral op het middenblad zag fietsen. Tegenwoordig is de compact de regel, met een 50-34. Ik fiets soms met een 11-34 cassette, liever met een 11-28. Die 34 is met een 34-voorblad op asfalt in Nederland nergens nodig.

En dat brengt me bij de grote verandering. In 1993 sleet Laurent Fignon zijn nadagen bij een van mijn favoriete ploegen, Gatorade. Zijn manier van fietsen was nog de norm: beuken op een enorm verzet. Als je nu tv-beelden ziet van de Tourzege van Joop Zoetemelk schrik je je een ongeluk. Hoe kwamen ze vooruit? Ik vermoed dat ik met een gemiddelde cadans van 75 reed in de jaren negentig. Nu trap ik vaak 95 gemiddeld over lange duurtrainingen. En dat gaat mij, extreem aeroob van aanleg, veel beter af. Het is mijn trainer geweest die mij het laatste zetje heeft gegeven en mij van 85 gemiddeld naar ruim boven de 90 heeft gebracht. Joehoe.

Wind

Ik weet nog goed hoe ik vroeger in Limburg op teletekst keek – van internet had nog niemand gehoord – en bij windkracht 3 of meer tegen mijn ouders zei: het waait veel te hard vandaag. Hahaha. Had ik toen maar beter geweten, want met mijn capaciteiten en fysieke eigenschappen ben ik bij uitstek een tegen-de-wind-fietser. Ook mijn eerste jaren in Den Haag vond ik de wind een onoverkomelijk obstakel, pas de laatste jaren vanuit Delft ben ik op mijn favoriete trainingsgronden in het Westland gaan genieten van lange rechte stukken met windkracht 5 op kop. Windkracht 6, daar trek ik ongeveer een grens. Die wind is oké, hoewel het gestructureerde trainingen wel echt lastig maakt, maar de meestal ermee gepaard gaande windvlagen vind ik gevaarlijk.

Helm

Ik kan het me nu gewoon niet meer voorstellen, maar helemaal in het begin fietste ik zonder helm. Ik herinner me nog heel goed dat ik een keer komende vanaf Schimmert – bekend terrein, want daar woonden opa en oma – de Spaubekerberg af fietst en tegen de 60 kilometer per uur nog net een op het fietspad liggend colablikje kon ontwijken. Dat was een wake up call. Maar toegegeven, de helmden destijds waren verschrikkelijk om te dragen. Nu is dat heel anders. Bij toertochten verbaas ik me over de andere renners die bij de verzorgingsposten meteen hun helm afzetten. Waarom? Ik ben me er niet eens van bewust dat dat ding op mijn hoofd staat, merk je niks van.

Met grijs haar, een grijze stoppelbaard, in een veel duurdere Q36.5-outfit en vooral met helm.

Fysieke veranderingen

Dertig jaar geleden was ik een magere spriet. Tot ik diabetes kreeg – op mijn 23e – heb ik nooit meer dan 72 kilo gewogen. Desalniettemin kwam ik met moeite de hellingen in mijn geboortestreek op, om wat voor reden dan ook ben ik geen klimmer. Waarschijnlijk ben ik met mijn aerobe aanleg en bijbehorend gebrek aan anaerobe capaciteiten gewoon niet geschikt voor de relatief korte en steile hellingen in Limburg. Misschien was het destijds beter geweest als ik het eens had geprobeerd op de langere, meer lopende klimmen in het buitenland. Toen ik weer begon met fietsen in 2017 woog ik, eh, aanzienlijk meer. Laten we zeggen een kilo of 40 verschil. Ik weet nog dat ik probeerde de Eyserbosweg – altijd mijn zwart beest in Limburg – op te fietsen en dat ik na 100 meter moest omdraaien. Zinloos. Twee jaar geleden sloeg ik, komende vanuit Wahlwiller waar ik net de loeisteile Kruisberg had gedaan, een bocht om en pas halverwege de klim realiseerde ik me dat ik op mijn zwart beest was uitgekomen (ik kom er niet meer zo vaak hè). Moeiteloos kwam ik boven. Nee, het afvallen komt niet door het fietsen, dat komt door een negatieve energiebalans, maar het heeft fietsen wel leuker en makkelijker gemaakt. Een mooie vicieuze cirkel de goede kant op.

Endorfinejunk

Vroeger moest ik me bijna vervelen en totaal ontspannen zijn voordat ik op de fiets stapte. Nu is fietsen, of sporten in het algemeen, mijn geliefde uitlaatklep. Met het risico dat het doorslaat, zoals ik eerder heb verteld. Maar wat is het lekker, na een lange en/of drukke werkdag in de frisse lucht je hoofd leegmaken en endorfines aanmaken.

Gek, gekker, gekst

Hard fietsen is niet mijn ding. Vroeger niet, nu niet. Ik mis de hardheid en ook simpelweg de trainingsgeschiedenis. Dan maar een ander doel: ver fietsen. Dit jaar heb ik al 21 keer de 100 kilometer aangetikt (vorig jaar 13), waarvan 5 keer de 100 mijl. Let wel: op twee uitzonderingen na altijd solo. En echt solo, want ook bij toertochten fiets ik uit principe niet in het wiel van anderen. Dit jaar vestigde ik nog een record, waarvan ik niet weet of ik het snel ga verbeteren: een tocht van 311 kilometer…

Duur, duurder, duurst

Nee, het hoeft niet zo te zijn, maar als je wil is fietsen een dure hobby. Hele dure hobby. Volgend onderwerp.

Wat niet veranderd is: cijfertjes

Als middelbare scholier en student was mijn meest tijdrovende hobby het zelf bijhouden van allerlei klassementen met wieleruitslagen. Dus toen ik zelf ook af en toe ging fietsen met een eenvoudig fietscomputertje werden de afstanden en alles wat gemeten werd in een Lotus-1-2-3-bestand opgeslagen. Of eerst nog in een schriftje, dat weet ik niet meer. Al binnen een jaar kocht ik een eerste Polar-hartslagmeter en ook die waardes werden opgeslagen. Dat heeft trouwens mijn pogingen om ooit serieus te gaan fietsen gefnuikt, maar dat onderwerp verdient een aparte blogpost. Hoe weinig ik ook fietste of andere sporten deed, ik had altijd fancy hartslagmeters. De laatste jaren is het helemaal een dolle boel. Vermogensmeters! Joehoe!! Joepie!!! En mijn Garmin-horloge geeft steeds meer freaky cijfertjes: hartslagvariatie, body battery, trainingsfitheid, ik vreet het allemaal als mijn favoriete braadworst. Spreadsheets hoef ik niet meer te maken, dat doen connect.garmin.com, trainingpeaks.com en natuurlijk strava.com voor me. Fietsen wordt steeds leuker!