Drie weken vakantie! Daar was ik best aan toe. Als je zelf nooit in de situatie hebt gezeten klinkt dat misschien gek, maar thuiszitten vanwege ziekte geeft stress en spanning, daar rust je allesbehalve van uit. Dus was het al van augustus vorig jaar of zo geleden dat ik wat langer vakantie had gehad. Hoogste tijd dus!

Maar wat gaan we doen? Vooral bijkomen en de stapel tijdschriften die zich heeft opgehoopt wegwerken, en dat dikke modernistische boek (Het Martyrium (Die Blendung) van Elias Canetti). Maar even weggaan is ook wel lekker. Oorspronkelijk was ik van plan de Bauke Mollema-tocht te gaan fietsen om de enige provincie waar ik de afgelopen jaren nog niét heb gefietst aan te tikken, maar ik had bij nader inzien geen zin. Toen wilde ik nog een achtste triatlon doen in voorbereiding op mijn eerste kwart, maar dat was niet te combineren met de thuisagenda. Toen had ik opeens een plan: ik ga nog een keer de Vennbahnroute fietsen, maar dan helemaal self supported!

De Vennbahnroute? In Wallonië zijn ze de laatste jaren druk geweest met het aanleggen van een netwerk van RAVeL’s: Réseau Autonome de Voies Lentes. Geen zorgen, het is er eigenlijk niet voor bedoeld, maar je mag er heus met je racefiets overheen. De fietspaden zijn aangelegd over oude jaagpaden en spoorwegen. De Vennbahnroute is misschien wel de bekendste. Het hele fietspad van 125 km (nu ja, iets minder, de laatste tien kilometer word je er vanwege een oude spoortunnel waar nu zeldzame vleermuizen huizen vanaf gejaagd en door een bos gestuurd) loopt over het tracé van een voormalige spoorlijn van Aken in Duitsland (duh!) naar Troisvièrges in Noord-Luxemburg. Ergens in de jaren zestig is de spoorlijn buiten bedrijf gesteld, maar je ziet er overal nog sporen van inclusief ruïnes van pietepeuterige stations. Je steekt tig keer de grens tussen Duitsland en België over en de route loopt voor een groot deel door het fascinerende Duitstalige deel van België. Dwars over de Hoge Venen dus, het hoogste deel van België. Vandaar de naam Vennbahnroute.

Vanuit laagland naar (zo ongeveer) het hoogste punt van België

Fietsen over zo’n oud spoortracé heeft een groot voordeel: er zijn geen hellingen. Een trein kan immers geen helling op, of af. Het heeft echter ook een groot nadeel: er zijn geen hellingen.

Huh? Niets mooiers dan een paradox natuurlijk, en dit is er echt een. Punt is namelijk: je vertrekt vanuit het laaggelegen (zeg 150 meter boven NAP) Aken en gaat dan tot de twee pieken bij Monschau en die afgesloten tunnel naar ongeveer 550 meter boven NAP. En die hoogtemeters moet je wel overbruggen zonder hellingen. Ergo: vanuit de start ga je een kilometer of 45 vrijwel onafgebroken vals plat omhoog.

Zo fris zag ik eruit na 45 kilometer vals plat

Dat is echt slopend. Killing. Het zuigt werkelijk alle kracht uit je. Je komt nooit in een lekker ritme, je moet altijd maar op de pedalen duwen – een beetje zoals Tacx’en – en mentaal slaat onvermijdelijk het moment toe dat je het helemaal zat bent. Na Monschau gaat je een tijdje nauwelijks merkbaar op en af, om dan na een afdaling weer zo’n lange flauwe klim te krijgen. Het lastige is ook nog dat je vaak niet eens kunt zien of de weg op of af loopt. En dan ben je al kapot en word je bij die tunnel van de RAVeL afgestuurd en krijg je alsnog een behoorlijk pittige klim voor je wielen, en even verder vlak voor station Troisvièrges – nog altijd een relatief groot internationaal station, je kunt er de trein terug naar Aken nemen, in een dorp van amper 2500 inwoners – krijg je nog een paar korte maar o zo steile stukjes.

Vier jaar geleden had ik dit al een keer gedaan, maar toen werd ik door mijn ouders – je bent nooit te oud om je door je ouders te laten helpen!!! – gebracht naar Aken en opgepikt in Troisvièrges. Zij hadden de bagage bij zich.

In mijn stravablog van die dag stond ‘veel zwaarder dan ik had verwacht’ maar ik dacht: ik ben meer dan twintig kilo lichter dan toen, ben veel beter getraind na vele vele kilometers en lange tochten, heb een betere fiets, het is minder warm (toen 32 graden), geen enkel probleem dit. Stond tegenover dat ik nu bagage bij me had in diverse fietstassen en een zware rugzak, en dat ik ook de 35 kilometer naar Aachen vanaf mijn ouders en de 12 kilometer van Troisvièrges naar het hotel in Clervaux moest doen, maar ach.

In mijn beste Limburgs: nondedzjuu. Ik ben echt stikkapot gegaan. Ik heb dit jaar twee tochten gemaakt van vergelijkbare afstand met duizend hoogtemeters meer, en een tocht gemaakt van bijna de dubbele afstand, maar dit was met afstand de zwaarste. Echt met afstand. De relatief beperkte hoogtemeters zeggen in dit geval niets over de zwaarte van de tocht.

Verder en sneller gefietst dan vier jaar geleden maar zo ongeveer net zo kapot

Vier jaar geleden dacht ik in Sankt Vith na 90 kilometer: ik ben er bijna, die laatste 35 kilometer lukken ook nog wel. Niet wetende dat het na Sankt Vith voornamelijk onverhard was en bovendien wat vaker van het oude tracé af en dus met steilere stukjes op en af. Na een scherpe bocht zag ik plotseling een korte maar echt gigasteile (zeker meer dan 15%) klim voor me, waarvoor ik niet op tijd had teruggeschakeld en dus lag ik even later in de berm te spartelen.

Dus nu was ik voorbereid. Toen had ik een all road bike, nu een echte gravelbike en ik wist dat ik vanaf Sankt Vith wat vaker mijzelf in de gravelstand moest zetten. Hebben ze dus de afgelopen jaren de hele route – op één stukje van 500 meter na – geasfalteerd… Het had dus prima op de racer gekund, toch al gauw 1,5-2 kilometer per uur sneller en dus minder zwaar want minder lang. Ach ja.

Met terugwerkende kracht vind ik het waanzinnig knap van mezelf dat ik dit toen bij heel zware omstandigheden voor elkaar heb gekregen

En toen moest ik – na een dag rust – ook nog terug. Weliswaar bergaf maar net zo goed slopend. Waarbij ik bij een tussenstop bij een bakker in Sankt Vith zonder mijn rugzak vertrok waar ik pas na 9 kilometer achter kwam, met als resultaat 18 overbodige kilometers.

Heel blij dat ik ‘thuis’ ben

Ik ben weer thuis.

Extra kilometers dankzij mijn geheugenzeef