Mijn Garmin-horloge was onverbiddelijk. Een dag na mijn loeizware tocht naar Luxemburg en na een slechte nachtrust was de score van mijn trainingsfitheid 1. Op een schaal van 1 tot 100. Garmin bewaart de 0 voor mensen die zojuist door een lijkwagen zijn opgehaald, denk ik. Ik was van plan geweest een mooi stuk door Luxemburg te gaan fietsen, maar besloot toch maar naar mijn lichaam en naar mijn Garminbaas te luisteren. Het moest maar een rustig dagje toerisme worden.

Clervaux is een dorpje met 5000 inwoners maar het heeft een aantal bezienswaardigheden, afgezien van de schitterende omgeving die ik helaas niet per fiets ging verkennen. Zelfs voor een Zuid-Limburger zijn er opmerkelijke hoogteverschillen in het kleine dorp. Natuurlijk ging ik naar het chateau, boven het dorp uittorenend. In het kasteel zijn twee musea. Ik registreerde de naam Musée de la bataille des Ardennes maar half, mijn Frans is toch wat roestig geworden.

Het was zo’n typisch kneuterig museumpje dat grotendeels op een privé-collectie is gebaseerd. Een tiental vitrines en evenzoveel opstellingen met poppen in originele kledij en bewapening, opmerkelijk democratisch verdeeld tussen Duitsers en Amerikanen. Het kwartje viel eindelijk en nu begreep ik ook waarom her en der in het dorp Amerikaanse vlaggen hangen en een aantal monumenten en gedenkstenen zijn: Clervaux was strijdtoneel in de Slag om de Ardennen. Het kleine Luxemburg wordt waarschijnlijk wel vaker veronachtzaamd in de geschiedschrijving. Vanaf 16 december 1944 werd hier in de bittere kou van een van de strengste winters van de twintigste eeuw fel gevochten en werd de burgerbevolking op de vlucht gejaagd of moesten ze als ratten in een kooi met vele families bij elkaar in een kelder, tot ze er door Duitsers op zoek naar beschutting tegen de kou uit werden gejaagd. In drie weken tijd vielen in het front dat liep van Luik in het noorden tot ongeveer hier bijna 170.000 slachtoffers, bijna allemaal (zeer) jonge mannen.

Le chateau

In het Nederland waarin ik opgroeide stond alles in het teken van ‘de oorlog’. Je kon de tv – met twee kanalen, dus er was geen ontkomen aan – niet opzetten of er was een oorlogsfilm of -serie, en anders waren wel overlevenden aan het woord. De naoorlogse literatuur die onze boekenlijst – waarvan we dertig boeken moesten lezen, eat that, jongeren van tegenwoordig – domineerde had bijna zonder uitzondering de oorlog als thema of op zijn minst als belangrijk motief. Gek werd je ervan.

Zo allesoverheersend als de oorlog tot de val van de muur was, zo afwezig lijkt-ie tegenwoordig. En dat gebrek aan historisch besef is schokkend en gevaarlijk, wat mij betreft. Hoeveel mensen realiseren zich eigenlijk nog dat de Europese Unie – en vooral haar voorgangers – eerst en vooral bedoeld was om een definitief einde te maken aan de reeks verwoestende oorlogen die tussen 1870 en 1945 Noord-West Europa teisterden? Het is een reeks die je trouwens moeiteloos verder naar achteren kunt doortrekken Het bezoekje aan dat pietepeuterige museum bracht mij weer even terug in die realiteit.

Luxemburg is net als België in vergelijking met (Zuid-)Nederland nog beduidend katholieker. In Limburg zijn de meeste kerken inmiddels omgebouwd tot champignon-kwekerijen of iets dergelijks en is er nog één pastoor per weet ik hoe veel parochies, in de grote kerk in Clervaux is gewoon nog elke dag een mis. Ik werd ‘s ochtends wakker door het klokkengelui en uit het raam kijkend zie ik op de heuvel tegenover die van het chateau een indrukwekkend grote en mooie, puik verzorgde kerk het dorp domineren.

L’église

Voor iemand van mijn generatie ben ik relatief kerks opgegroeid. Onvermijdelijk komt dan het moment dat je de strijd met je demonen aangaat. Om ze kwijt te raken moet je ze vernielen, vertrappen, verbranden, compleet verwoesten. Dertig jaar later dringt dan het besef door dat in die destructie misschien meer verloren is gegaan dan nodig.

Vlak buiten het dorp, als een soort adelaarsnest hoog bovenop een steile helling, ligt een beroemde abdij. Er zijn zelfs cd’s met Gregoriaans gezang te koop van de daar wonende en werkende Benedictijner-monniken. Ik besloot erheen te gaan, een vrij domme onderneming want mijn suikerspiegel was aan het dalen terwijl ik niks daarvoor bij me had. De lastige klim door een bos, zeker vijftig meter hoogteverschil over 600 meter, maakte het bijna een soort pelgrimstocht. Mijn afgedragen sneakers, die ik om bagage te sparen in Luxemburg zou achterlaten, waren totaal ongeschikt voor de hobbelige trappen en ongelijke stenen.

Het hoogteverschil is groter dan het lijkt op de foto, de abdij is een waar adelaarsnest op een steile rotswand

Verscholen in het bos ligt de indrukwekkende abdij. Je kunt hem niet bezichtigen, maar via een zij-ingang waarvan de deur bedekt is met spinnenwebben kun je naar een ruimte waar een expositie is ingericht waarmee de monniken een beeld van hun leven willen geven. Broeders aan het bidden, zingen, aan een primitieve pc aan het werk, aan het naaien en als komisch hoogtepunt in een pij met een bosmaaier aan het werk.

Te groot om te fotograferen, maar een mooi vooraanzicht van de abdij

Er is geen twijfel mogelijk dat kloosterordes sinds hun ontstaan heel veel goede werken hebben verricht. Hee, onze volledige vroege literatuur hebben we aan monniken te danken! Zelfs de eerste bewaard gebleven Nederlandse zin, of eigenlijk gedicht, ‘Hebban olla vogala’, hebben we overgehouden aan een geile monnik die als kopiist werkte. Onderwijs was tot ver in de twintigste eeuw het bijna exclusieve domein (in katholieke landsdelen) van kloosterordes, op mijn lagere school was het nog zichtbaar, op de middelbare school, voorheen gerund door de zusters Ursulinen, net niet meer. Maar de andere kant van het verhaal is dat ook veel van de ellende die het geloof (welk geloof dan ook) heeft gebracht en nog steeds brengt net zo goed door de kloosterordes werd verspreid. O ironie: in mijn kontzak zat ‘The picture of Dorian Gray’ van Oscar Wilde, mijn vakantieliteratuur. Wilde is natuurlijk bij uitstek een voorbeeld van de brute en zinloze en mensonterende onderdrukking van de vrije wil van mensen waaraan het christelijke (in dit geval zal het meer het Anglicaanse geloof zijn geweest dan het katholieke) geloof zich nog steeds schuldig maakt.

Niet morbide maar gewoon mooi: de begraafplaats van de Benedictijnen is zo geordend als het kloosterleven

Naarmate ik langer buiten mijn provincie woon ben ik mij meer bewust geworden van eerst mijn Limburgse afkomst en later ook mijn katholieke achtergrond. Ik haat het Limburg waar Jos van Rey, zonder enig schuldbesef, opnieuw wethouder kan worden. Maar ik hou van de provincie waar mensen – net als in (Noord-)Brabant – als enige inwoners van Nederland ongegeneerd kunnen en durven genieten van de geneugten des levens. Zonder schuldbesef. Van het geloof moet ik nog steeds niks hebben, maar de katholieke cultuur met zijn hèrmenieën die altijd Sint Cecilia heten, zijn voetbalclubs met namen van vijf letters waarvan de eerste twee R.K. zijn, de befaamde al lang niet meer bestaande vloekende (“godmiejaar nei”) en tierende dorpspastoor op de fiets, of zoals in Sittard de diaken met een bijnaam verwijzend naar sterke drank, de voornamen ontleend aan heiligen waar dan een nauwelijks te herleiden roepnaam uit wordt gedestilleerd (Sjeng voor Johannes, Sjra voor Gerardus, Vöös voor Xaverius zoals mijn opa, enzovoort), ik mis het en ik heb het leren waarderen. Een bezoek aan zo’n nog door en door katholiek dorpje brengt je weer even terug naar de tijd en plaats waar het geloof het bindmiddel was tussen alle lagen van de samenleving, wat helaas verloren is gegaan nu iedereen alleen nog in zijn eigen bubbel leeft.

Daar hebben we tegenwoordig alleen nog voetbalclubs voor.

De twee gebouwen die elk op hun eigen heuvel het dorp domineren, illustratief voor de twee standen die tot de Franse revolutie Europa tiranniseerden