In mijn jeugd heb ik vijf jaar gevoetbald, verdeeld over twee tijdblokken. Jongens gingen op voetbal, meisjes op gym, zo ging dat in Zuid-Limburg rond 1980. Of er sprake was enige aanleg of interesse deed er niet zo veel toe. Interesse was en is er overigens zeker, maar aanleg… Het eerste tijdblok was in de F’jes en E’tjes en ik ben gestopt omdat ik bang was voor de trainer. Het tweede was van mijn twaalfde tot veertiende, toen ik met mijn beste vriend vaak voetbalde en weer lid werd van de club DVO. Ik stopte omdat ik mij als uiterst zachtaardig gymnasiumjongetje steeds minder thuis voelde tussen mijn vaak veel agressievere teamgenoten.
In die vijf jaar heb ik twee mijlpalen bereikt: een eigen doelpunt en één schot op doel dat meters naast en over ging. Laten we het maar onverbloemd zeggen: ik kon er niks van. Dus werd ik achterin gepositioneerd. Daar werd ik in elke wedstrijd links en rechts voorbijgelopen door mijn veel snellere tegenstanders. Motoriek is niet bepaald een van mijn sterke punten en daar heb je toch iets van nodig voor voetballen. Bovendien heb ik voor een sport waarbij het draait om winnen te weinig competitiedrang.
And now for something completely different: een mens beschikt over twee typen spiervezels. Of eigenlijk drie (of zelfs vier). En ieder mens heeft ofwel ‘rode’ ofwel ‘witte’ spiervezels als dominant type. Wie dominant rood is, is een aëroob type, uitblinkend in uithoudingsvermogen. En wie dominant wit is, is een anaëroob oftewel explosief type. Het derde type spiervezel kan allebei de kanten op en met training beïnvloed worden. Dit is puur aangeboren. Nils van der Poel zal nooit een 33’er op de 500 meter rijden en Dafne Schippers zal nooit Nederlands kampioen 10.000 meter worden.
In de mailing van het tijdschrift Bicycling stond laatst een leuk click-bait-stukje over je ideale trapfrequentie. Sinds Lance Armstrong lijkt het een paradigma dat iedereen aan minimaal 95 toeren per minuut moet fietsen. Bycicling betoogde dat dit helemaal niet zo vanzelfsprekend is, maar dat je naar twee assen moet kijken: je dominante spiervezeltype en de mate van getraindheid. Alleen voor aërobe types die goed getraind zijn is die hoge trapfrequentie ideaal.
Mijn trainer laat mij ook altijd oefenen aan die hoge cadans, maar potverdikkie, is dat eigenlijk geschikt voor mij? Terug naar mijn voetballoopbaan, dan zien we het antwoord. We begonnen de training altijd met rondjes om de heg die tussen twee velden stond, en daarna gingen we sprintjes trekken. Met de rondjes liep ik vooraan, met de sprintjes eindigde ik achteraan. Zie ook mijn wedstrijdervaringen. Witte spiervezels moet je in een biopt bij mij met een elektronenmicroscoop zoeken. En getraind, dat ben ik tegenwoordig best wel. Kom maar op met die 95 toeren! Overigens denk ik dat de meeste fietsers aëroob zijn, want waarom zou je anders tochten van 100 kilometer willen maken? Net als ik de rondjes om de heg leuker vond dan de sprintjes. Maar dat is maar een mening.