Fietsen met een tijdritfiets – mijn ervaringen (en bedenkingen…)

Vandaag stond een training op het programma waar ik bijzonder weinig zin in had. Ik heb verdorie vakantie, wil lekker niets doen en dan moet ik van de trainer twee series 10 minuten D2 (eigenlijk: 207-235 Watt) – 10 minuten D3 (248-276 Watt) – 10 minuten D1 doen. Afbeulen heet dat. O ja, op de tijdritfiets wel te verstaan. Maar ja, over drie weken staat mijn eerste kwart triatlon op de agenda, dus ik moet toch trainen.

Een Instagram-post van de terecht veelgeprezen Yvonne Val bracht mij op het idee om deze blogpost te schrijven over mijn ervaringen met een tijdritfiets. Haar Instagram-account is echt een inspiratie voor iedereen die niet net zo fit, jong, sterk en slank is als Tadej Pogacar of Jonas Vingegaard om heerlijk te sporten. Volgen!

Vooropgesteld: als je serieuze ambities hebt om goeie uitslagen in tijdritten of triatlons te behalen, dan moet je wel. Punt. Want het gaat gewoon veel harder en de concurrentie doet het ook. Daarbij komt dat fietsen het langstdurende onderdeel is van een triatlon dus daar kun je ook de meeste tijd winnen of verliezen. Ik heb inmiddels een aardige dataset waaruit ik kan putten. Het snelheidsverschil met een gewone (niet-aero-)racefiets is bij vergelijkbare inspanning (in termen van vermogen) meer dan 4 kilometer per uur gemiddeld. In kruissnelheid is dat verschil dus nog groter. Stel dat je bij een kwart-triatlon 30 gemiddeld haalt op je racer, dan zou je dus zomaar ongeveer negen en een halve minuut kunnen winnen met een tijdritfiets. Een dergelijke tijdwinst ga je met trainen – als je tenminste al een redelijk niveau hebt – van zijn levensdagen niet behalen.

Wel meteen twee kanttekeningen. Het voordeel van een tijdritfiets is voornamelijk de betere aerodynamica. En dat voordeel wordt groter naarmate je harder gaat, omdat de verhouding luchtweerstand en snelheid bepaald wordt door een derdemachtsvergelijking. Simpel gezegd: als je twee keer zo snel gaat neemt de luchtweerstand met een factor 8 (2 tot de macht 3) toe. Het voordeel van een lagere cdA (de maat voor je luchtweerstand, die dus kleiner is bij een aerodynamische houding zoals op een tijdritfiets) wordt dus alleen maar groter naarmate je toch al sneller gaat. En dus andersom: als je niet zo heel hard fietst is het voordeel van een (dure) tijdritfiets ook niet zo groot. Tweede kanttekening: realiseer je dat je – tenzij je Tom Dumoulin heet – op een tijdritfiets niet aan je normale vermogen komt. Je krijgt gewoon minder Watt weggetrapt. Dus het voordeel van de luchtweerstand gaat deels weer verloren doordat je simpelweg minder hard trapt.

Tijdritfiets of triatlonfiets? Een tijdritfiets is een triatlonfiets, maar een triatlonfiets is geen tijdritfiets, althans niet per se. De reden is dat de UCI na de uitwassen van de jaren negentig (de schitterende Espada van Indurain) hele strenge regels heeft opgesteld waar fietsen in het algemeen maar tijdritfietsen in het bijzonder aan moeten voldoen. De triatlonbond heeft meer een vrijbuitersmentaliteit, daar mag zo'n beetje alles geloof ik. In de praktijk zijn dus onder andere alle toevoegingen aan een frame die de aerodynamica verbeteren verboden in het wielrennen. De ironie: mijn tijdritfiets is af fabriek dus geen tijdritfiets maar wel een triatlonfiets. De boosdoener is de materiaal-opperbox onder de schuine framebuis: die is niet toegestaan bij wielerwedstrijden. Hij kan er eenvoudig vanaf (maar waar laat je dan je reservebandje?)

Dan het comfort. Of beter: het totale gebrek aan comfort. Ten eerste is zo’n fiets werkelijk bizar hard. Letterlijk. Dat ding is gemaakt op het optimaal doorgeven van het vermogen dat je trapt aan de mechanica. Ben je eenmaal de stad uit en rij je op goed asfalt: geen probleem (meestal). Maar om daar te komen moet ik bijvoorbeeld als ik hier de straat uitrij over een paar verkeersdrempels. De fiets doet dan letterlijk KLABANG en je hebt de neiging te willen controleren of je nieren nog op hun plek zitten. Ten tweede is het fietsen in de tijdrithouding sowieso allesbehalve comfortabel. Er gaan heel wat trainingskilometers inzitten voordat je schouders door de ineengedrongen houding niet meer in brand schieten. En je wordt veel harder op je zadel gedrukt zodat ook daar alles veel meer pijn doet.

Gaan fietsen op zo’n monster is zo ongeveer opnieuw leren fietsen. Optrekken met je handen aan het ossenkopstuur, dat is evenwichtskunst. Dat stuur is smal en staat zo ongeveer ergens ter hoogte van je knieën. Dat is in het begin heel wiebelig. Het wisselen tussen ossenkopstuur en ligstuur, dat vereist ook oefening en vertrouwen. Het nemen van flauwe bochten in de tijdrithouding, dat moet je echt durven en wederom oefenen. Mijn vuistregel is zo’n beetje dat een bocht waarin je kunt doortrappen ook een bocht is die je met het ligstuur kunt nemen. Even achterom kijken als je in het ligstuur ligt? Het duurt even voordat je niet meer de linkerberm heel dichtbij ziet komen. Drinken, ook zoiets. Die bidonhouder zit voor je gevoel onder je voeten. Vandaag nog raakte ik mijn voorband aan toen ik zonder kijken op zoek was naar mijn bidon. Drinken in tijdrithouding zou ik aan de profs overlaten; af en toe het ossenkopstuur vastpakken is sowieso goed tegen de uitslaande brand in je schouders, dus dan kun je meteen drinken.

Eigenlijk zou ik het alleen aan willen bevelen voor heel ervaren en vaardige wielrenners. Waar ik op een mountainbike een enorme kluns ben die om de haverklap op de grond ligt te spartelen durf ik van mezelf te zeggen dat ik op een racefiets een ver bovengemiddelde piloot ben. Vergeet ook niet dat je met die hoge velgen (een tijdritfiets met lage velgen is een contradictio in terminis) al bij windkracht 4 flinke klappen van de wind kunt krijgen, en dat in een houding waarbij je minder controle over de fiets hebt. Je moet strakke bochten kunnen nemen en geen schrik hebben.

Want, het belangrijkste: vergeet vooral niet dat je veel harder fietst dan normaal. Een bocht die je normaal relaxed neemt kan nu opeens een bocht zijn geworden waarvoor je moet remmen. Alles moet je dus opnieuw leren inschatten. Dat geldt in het bijzonder voor je interactie met andere verkeersdeelnemers. De beste toevoeging aan mijn fiets: de (zeer luide) bel. Ik gebruik hem nóg meer dan op de racefiets. Bijna per definitie passeer je mensen met een heel groot snelheidsverschil. En dat brengt mij bij het belangrijkste punt: de veiligheid.

Zoals uit het voorgaande blijkt: om een triatlon of tijdrit te kunnen fietsen met een tijdritfiets moet je vooral ook trainen op dat ding. Veel trainen. Tijdens zo’n wedstrijd is het parcours verkeersvrij of verkeersluw en iedereen gaat dezelfde kant op. Niet een heel groot probleem. Tijdens een training geldt dat natuurlijk niet. En dan zijn er een paar problemen. In het ligstuur kun je niet bij je remmen. Ook daarvoor moet je dus snel en zeker leren wisselen tussen de twee houdingen. Maar hoe goed je dat ook kunt: een noodstop gaat nooit lukken. Anticiperen dus, heel goed anticiperen. Andersom kun je aan het ossenkopstuur trouwens niet schakelen (tenzij je een hele fancy fiets met Di2 en een extra stel shifters hebt). Daarnaast heb je slecht zicht in de lighouding. Voor je eigen en ieder anders veiligheid zul je vaak op moeten kijken, de truc van Bauke Mollema die volgens eigen zeggen beter ging tijdrijden door meer naar beneden te kijken, doe dat maar niet in het verkeer (en ook niet in een wedstrijd waarbij er niet zoals bij profwielrenners minimaal een minuut tussen de starters zit en er geen heel grote snelheidsverschillen zijn). En door de hogere snelheid komt alles sneller dichterbij. Mijn eerste tijdritfiets had velgremmen met carbon velgen. Ik heb er ook een paar keer in de regen mee getraind, want ik train altijd. Ik herinner me dat ik bij 40 per uur 150 meter voor een bocht ging remmen: ik vloog er net niet uit want ik ging nog steeds boven de 30. Gewoon geen remkracht. Daarom heb ik nu een fiets met schijfremmen, daarmee heb je nooit problemen.

Heel eerlijk gezegd vind ik tijdritfietsen onverantwoord op de openbare weg. Van mij zouden ze verboden mogen worden. Dat de UCI dat ooit een keer doet voor wielrennen zou nog best eens kunnen. Na het zware ongeluk van Egon Bernál, niet zo lang na het nog zwaardere ongeluk van Chris Froome, was hier en daar al een pleidooi te horen. Maar de vrijzinnige triatlonbond gaat dat vast nooit doen. En als je ze in wedstrijden toestaat, ja, dan moet je er ook op kunnen trainen om alle beschreven redenen. Maar ik zie soms mafketels op zondagochtend op drukke fietspaden op een tijdritfiets. Doe dat niet! Ik kies de tijdstippen en de routes uit op zo weinig mogelijk verkeersinteracties. Daarom draai ik eindeloos rondjes tussen de kassen in het Westland. Opletten voor vrachtauto’s, maar gelukkig maar één stukje van een goeie kilometer of een (tamelijk druk) fietspad.

Heel veel van de hiervoor beschreven bedenkingen gelden trouwens niét voor een gewone racefiets met een opzetstuur. Geen gebrek aan comfort, de houding aan het gewone stuur is makkelijk, vertrouwd en veilig, bidon zit op de gewone plek, geen enorme kosten want die fiets heb je toch al, et cetera. Duidelijk minder snelheidswinst, maar ook veel minder nadelen.

Waarom ik dan wel? Nou ja, ik wilde een keer meedoen aan een tijdrit en toen had ik opeens dat (tweedehands) ding. En die vond ik vanwege de remmen niet veilig en toen had ik opeens een nieuwe. Fietsen is bij triatlon mijn sterkste onderdeel. Zwemmen kan ik immers niet en met hardlopen kom ik niet voorbij beginnersniveau. Dus ik doe er goed aan mijn sterkste onderdeel ook echt uit te buiten. Maak ik mezelf maar wijs.

O ja, ik ben één ding vergeten. Had ik al gezegd dat het ontzettend gaaf is? Het gaat zo hard… Dat gevoel om met windkracht drie in de rug op een recht stuk met gemak dik boven de 40 te rijden, en dan in de tijdrithouding al doortrappend door zo’n flauwe S-bocht gaan, en dat geluid dat die fiets maakt bij hoge snelheid. Daarvoor bestaat maar één uitdrukking: kicken!


Ontdek meer van ivo-habets.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.