Een donker hoekje in het Hof van Delftpark, vrijdagavond. Een open plek aan het water. Op het wateroppervlak wordt het licht van de schijnwerpers van het hockeyveld weerspiegeld. In de verte klinkt het continue geklak van hockeyballen tegen hockeysticks, of andersom.
Een kale man komt aangewandeld en houdt halt op de open plek. Hij draagt een enorme rugzak die hij neerzet in het midden van de plek. Het ziet er uit als een degelijke rugzak. De man draagt al even degelijke outdoorkleding. Hij begint de rugzak uit te pakken, haalt er de onderdelen van een tent uit. Zwijgend legt hij alles klaar, zet de rugzak in een hoekje en begint de tent op te zetten. In een mum van tijd staat de tent, een koepelvormig model, overeind. Hij loopt naar de rugzak, rommelt er een tijdje in en komt weer teruglopen met een stel tentharingen in zijn handen. Hij kijkt naar de tent, staart vervolgens een tijdje over het water, stampt een paar keer op de grond en loopt met de haringen terug naar de rugzak.
Een knerpend geluid doorbreekt het bijna hypnotiserende geluid van de hockeyballen. Een dikke man komt met zijn fiets de open plek op en zet de fiets tegen een boom.
“Theo”.
“Roelof.”
Meer zeggen de mannen niet. De tweede man heeft op de bagagedrager van zijn fiets een foedraal, zeker anderhalve meter breed. Het is op kunstige wijze vastgebonden aan de fiets. Hij maakt het los en legt het vlak bij het water op de grond, zo’n twee meter van de tent vandaan. Hij ritst het open en haalt er een aantal gedemonteerde vishengels uit. Hij legt de onderdelen zorgvuldig op de grond, klikt ze in elkaar en loopt weer naar de fiets. Uit een fietstas haalt hij een tas van zeildoek. Terug bij de hengels haalt hij de losse onderdelen van de werphengels tevoorschijn. Ook drie viskrukjes, nog niet uitgeklapt, legt hij bij het water neer.
Een bromfiets komt naderbij. Zo’n tien meter bij de mannen vandaan houdt hij halt. Een derde man voegt zich bij de vissers. Achter op de bromfiets is een mand bevestigd die de man losmaakt en meeneemt naar de open plek.
“Jos.”
“Theo.”
“Jos.”
“Roelof.”
De derde man zet zijn Solexhelm af en begint in de mand te rommelen. Hij haalt er een thermosfles uit en drie degelijke aluminium bekers.
“Theo, bakkie?”
“Lekker.”
“Roelof, bakkie?”
“Ja lekker.”
De brommerman draait zijn rug naar de nauwelijks voelbare wind. Even later verspreidt de scherpe geur van shag zich over de open plek. De mannen nemen plaats op de viskrukjes. De kale man begint het wijsje van “So What” van Miles Davis te fluiten, de andere mannen kijken enigszins verstoord naar hem.
De drie dobbers liggen roerloos op het al even roerloze wateroppervlak. Een fluitje klinkt op het hockeyveld. Het licht van de schijnwerpers verlicht alleen de linkerkant van de gezichten van de mannen die als wassen standbeelden op hun krukjes zitten. Er komt wat rimpeling op het water. Een fuut komt gracieus aanzwemmen en verdwijnt onder water. Het duurt een hele tijd tot de vogel weer boven water komt, meer dan tien meter vandaan van waar hij onderging. De dobbers wiegen zachtjes heen en weer op de minuscule golfjes.
Ontdek meer van ivo-habets.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.