De deur piepte toen pastoor Antonius van Heel hem openduwde. Dat deed de deur al zeker dertig jaar. Dertig jaar waarin Antonius elke dag, een schaarse vakantie of pelgrimsreis met parochianen daargelaten, ’s ochtends vanuit de pastorie de koele kerk binnenliep. Het was zijn vaste routine. Ook toen de parochie nog een koster had wilde Antonius ’s ochtends zelf de deur van de kerk van het slot halen. Hij liep door de lange gang tussen de kerkbanken, zijn ledematen piepten en kraakten bijna net zo hard als de deur had gedaan. De gang leek elke dag langer te worden. Antonius was lang geleden opgehouden zich erover te verbazen dat de schaarse parochianen die de mis bezochten er voor kozen om zich door de gehele kerk te verspreiden. Het leek wel alsof de mensen de andere parochianen vonden stinken, zo ver gingen ze van elkaar vandaan zitten.
Antonius maakte de deur open. Hij liep terug de kerk in, doopte plichtmatig zijn rechterhand in het bakje met wijwater en sloeg een kruis. Ik moet het wijwater bijvullen dacht hij. Hij liep naar het Mariabeeld met de bak met kaarsen ervoor. Mensen konden voor vijfentwintig cent een kaarsje kopen en dat opsteken ter ere van hun geliefden. Zo langzamerhand kostte het meer om een kaarsje brandend te houden zodat de mensen er hun kaarsje mee konden aansteken dan de verkoop van kaarsjes opleverde. Plichtmatig keek Antonius in het bakje en ontdekte tot zijn verbazing vijftig cent erin. Inderdaad stonden er twee opgebrande kaarsjes in de bak.
Vijfenzeventig was Antonius inmiddels. Hoewel niemand het tegen hem zei vermoedde hij dat de parochie zou worden opgeheven als hij ermee op zou houden. De parochianen die nog kwamen waren volstrekt niet mobiel, dus dat zou voor hen het einde van het kerkbezoek betekenen. In de meeste gevallen was het overigens de vraag of dat einde niet al zou zijn gekomen voordat Antonius ermee ophield. Had hij wel weer een keer een druk bezochte mis. Het ergste vond hij echter dat het de laatste jaren leek alsof de hele boodschap van christelijke naastenliefde volledig was vergeten door de mensen. Hier in Zuidwest Brabant, altijd al een gebied vol rouwdouwers, zich-van-god-noch-gebod-iets-aantrekkende agrariërs, smokkelaars, waren de mensen steeds onverdraagzamer geworden. Bij verkiezingen stemde meer dan 50% op de verderfelijke PVV. Er waren hier in de verre omtrek geen buitenlanders te bekennen, maar toch waren de buitenlanders de schuld van alle problemen van de mensen. Blijkbaar waren naasten alleen mensen die hetzelfde dialect spraken en dezelfde kleintjes pils dronken.
Terug in de pastorie schonk Antonius zich nog een kopje lauwwarme thee in. Hij keek door het raam naar buiten. Aan de overkant van de straat was een voetbalveld. Het lag er verlaten bij. Antonius prevelde zachtjes de Bergrede, het mooie verhaal gaf hem altijd troost.
Ontdek meer van ivo-habets.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.