Hamburgers *

“Joeri, Bas wil ook af en toe met de bal spelen. Samen, ja?”

De man bleef nog even naar de twee jongetjes kijken. Het oudste jongetje, een jaar of zeven, schopte de bal naar zijn broertje van een jaar of vier. Hij keek boos. De kleinste had haar dat zo blond was dat het bijna wit genoemd kon worden. De oudste, lang en mager, had juist heel donker haar. De man draaide zich om en liep terug naar de barbecue. In zijn hand had hij een vleestang waarmee hij de zes hamburgers die op de barbecue lagen omdraaide. Er kwam erg veel rook van de barbecue. Uit de keukendeur kwam een vrouw met een kom sla in haar handen. Ze was net als de man begin veertig en had kort geblondeerd haar. Ze sprak op rustige toon.

“Je moet niet altijd zo streng zijn voor Joeri. Bas moet ook maar eens leren voor zichzelf op te komen, hij kan Joeri ook vragen om de bal.”

“Het ging al een hele tijd zo. Bas begon steeds ongelukkiger te kijken. Je weet toch dat Bas niet zo assertief is.”

“Nee, dat gaat ie zo ook niet worden. Komt er niet veel te veel rook van die barbecue? En liggen die hamburgers niet in het vuur?”

“Jij komt altijd voor Joeri op. Nou, dan kom ik voor Bas op. En die burgers gaan prima.”

“Volgens mij worden ze hartstikke zwart zo. Dat is niet gezond.”

“In de tijd van de neanderthalers was vlees ook wel eens zwart. En uiteindelijk hebben we toch een atoombom weten te creëren.”

“Idioot. Volgende keer doe ik het wel zelf. Ik heb je al vaker gezegd dat je beter een gasbarbecue kunt kopen. Fikkie stoken behoort niet tot jouw competenties.”

“Jij hebt ook altijd kritiek op alles wat ik doe. Zeg nou zelf, wanneer ben je voor het laatst positief over mij geweest?”

De man was inmiddels een stuk harder gaan praten.

“Ik ben positief als je iets goeds doet, als je eindelijk eens je best doet. Maar ja. Iets met Pasen en Pinksteren of zo.”

“Volgens mich kèn v’r baeter wiergaon in ’t plat. De kènger hoove dit neet mit te kriege.”

“Jao, en doe dènks dat ze dao niks van versjtaon.”

“Nè, neet veul. V’r kalle dat toch nooit woo ze bie zeen, woo môtte ze dat van kenne? Hiej in Lisserbrook zullen ze het nurges hwèure. En ooze ouwesj versjtaon ze toch auch nooit.”

“Nou, mesjien versjtaon ze neet alles, maar ze höbbe ech wel door dat v’r aan ’t vreigele zeen.”

De bal rolde richting de barbecue.

“Jônges, een bietje… Ik bedoel, een beetje voorzichtig, ja? En blijf uit de buurt van de barbecue, dat is gevaarlijk. Ik schop de bal wel terug”

“Pap, ik heb geen zin meer om met de bal te spelen.”

“Dan gaan jullie toch iets anders doen. Maar wel samen hè. En over tien minuten eten.”

“Bas kènt zich auch waal allein amusere. Meistal baeter dan samen mit Ruben.”

“As v’r zoo beginne kenne v’r auch allemaol allein aete. Doe höbs ech de bokkepruuk op vandaag. Dat geit nog unne gezellige aovend waere.”

“Ja, ès doe oos vleisj in de fik sjtuks, dan waer ich dao neet blie van nei. En d’h sits de ganse tied op de kènger te sjaeijje.”

De vrouw liep weer naar binnen. De man haalde de hamburgers met de tang van de barbecue en legde ze op een bord.

“Jongens, het eten is bijna klaar. Als mama zo naar buiten komt mogen jullie je handen wassen en dan aan tafel, oké?”

“Maar pap, we zijn net aan een spelletje begonnen.”

“Daar kunnen jullie straks mee verder.”

“Laot ze toch nog effe sjpeele. Die hamburgers zeen toch mislukt.”

De vrouw was weer naar buiten gekomen met twee schalen vol gezond uitziende salades.

“Wat höbsse toch weer allemaol veur knienevoor op taofel gezèt? Doe wèts toch dat barbecuen veur mich allein maar om vleisj draejt, dat höb ich dich al dèk genoog gezag. En die kènger aete neet zo veul.”

“Nae, maar ich wil auch gèt te aete höbbe. En die hamburgers itsse zelluf maar op, ich hoof ze neet en ich wil auch neet dat de kènger ze aete.”

De jongetjes kwamen uit de keuken en gingen aan tafel zitten.

“Lekker, hamburgers!” zei de oudste. “Hmm”, vulde de jongste aan. Hij probeerde met een vork een hamburger op zijn bord te leggen.

“Jongens, neem wat sla. Die hamburgers kunnen jullie beter niet eten.”

“Maar ik wil hamburger. Dat is lekker! Dat andere hoef ik allemaal niet. Papa had beloofd dat we lekker zouden eten en dat we mochten eten wat we wilden en dat we niks hoefden wat we niet lusten.”

“Zak. In ut plat en in het Nederlands.”

“Doog noe maar rustig en laot die jonges lekker aete.”

“Van verbrènd vleisj. Es ze sjtraks darmkanker kriege bès doe ’t sjuld.”

“Geit lekker zo. Jongens, willen jullie straks ook nog een kipdrumstick?”

“Mam, wat praten jullie raar. En waarom ruziën jullie?”

De jongen zei het met een volle mond. Zijn hele kin was rood van de ketchup waarin hij de hamburger had gedoopt.

“Omdat jullie vader niet kan barbecuen. Hij kan niks wat andere mannen kunnen. Hebben jullie hem ooit met een boormachine bezig gezien?”

“Dat mag ie toch nooit van jou? Dat zei je laatst zelf. Hoe kunnen we dat dan zien?”

De man legde de drumsticks op de barbecue en floot een vrolijk deuntje. De vrouw prikte met een vork in de slablaadjes op haar bord.

 

*Ik heb naar beste eer en geweten geprobeerd de dialoog in mijn eigen dialect – dat ik al een jaar of twintig vrijwel nooit meer spreek – op te schrijven. Spellingsuggesties zijn van harte welkom. Daarmee bedoel ik niet omschrijven naar een ander, verwant dialect. Laten we zeggen dat ik 80% Sjteins (hoewel mijn r niet rolt), 10% Zittesj gemengd met 5% Sjömmerts en 5% Gelaens spreek. Iets dergelijks.


Ontdek meer van ivo-habets.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *