Piet Pronk hielp zijn klant zo vriendelijk mogelijk. Ze kocht zoals altijd een halfje kniptarwe, ze deed er drie dagen mee. “Nou, tot donderdag dan he mevrouw Konings. En kijkt u goed uit bij het oversteken!” Het oude besje schuifelde door de deur naar buiten, de winkelbel klingelde bij het opengaan en bij het dichtvallen van de deur.
Het was weer stil in de winkel. Met elk sterfgeval in de wijk raakte Piet weer een klant kwijt. Meer dan de helft van de mensen in de wijk was allochtoon en die kochten hun brood bij een van de vele Turkse supermarktjes. Turks brood, Piet moest eigenlijk wel toegeven dat het erg lekker was, maar na een uur of drie was het nauwelijks nog vers te noemen. De schaarse jonge autochtone mensen in de wijk kochten hun brood ook bij een van de Turkse zaakjes die elke zondag open waren, of bij de Albert Heijn. Als ze al brood kochten, want meestal waren ze ’s ochtends te gehaast om rustig te ontbijten, en ’s middags aten ze in een troosteloze bedrijfskantine. Warme bakker was een uitstervend ras, zeker hier in het zuidelijke deel van Den Haag.
Piet had er wel eens over gedacht om ook Turks brood te gaan verkopen. Zou het helpen? Met het maken van Haagsche Kakker was hij al lang gestopt. Het kostte hem steeds meer moeite om op te staan als een groot deel van de wijkbewoners naar bed ging. De zaak was zijn eigendom en ook zijn pensioen. Hij vermoedde dat hij het pand te zijner tijd niet aan een bakker ging verkopen.
Piet ging buiten even een sigaretje roken. Hij hoorde kerkklokken luiden, een geluid dat hij nog maar zelden hoorde. Of viel het hem anders nooit op? Hij liet de sigarettenpeuk op de grond vallen, trapte hem zorgvuldig uit en schopte het ding in de goot.
Ontdek meer van ivo-habets.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.