De bus stopt voor mijn neus. Ik reis niet graag met de bus, vooral niet als het druk is. Ik vind de stoelen altijd een beetje vies. Ik stap in en zie dat er net een bankje vrijkomt. De bus is voor de rest afgeladen vol. Terwijl ik ga zitten zie ik dat het overwegend jeugdige publiek zonder uitzondering geconcentreerd met een smartphone bezig is.
De bus stopt bij de volgende halte. Een broze oude man stapt in. Met zichtbare moeite torst hij een reusachtige mand mee. Hij komt naast me zitten. Nieuwsgierig kijk ik in de mand. Op een roze dekentje ligt een dode hond, ik vermoed een beagle.
“Gisterenavond leefde ze nog” begint de man. “Normaal komt ze me ’s ochtends altijd wakker maken, maar vanochtend bleef het stil.”
Ik slik. “Hoe heette ze?”
“Bella. Vorig jaar is Marie gestorven, kanker. Nu is Bella ook al niet meer. Ik heb niets of niemand meer. Van de klaverjasclub ben ik de enige die nog leeft, en mijn biljartmaat hebben ze vorige week een voet geamputeerd. Door de suiker, weet u.” Er stromen tranen langs zijn bleke wangen. “Ze was al achttien.”
“Hebt u geen kinderen?”
“Nee nee, dat wilde Marie niet. Geen poespas aan haar lijf. Denkt u dat meneer pastoor het goed zal vinden?”
“Wat?” vraag ik.
“Om Bella bij Marie in het graf te leggen.”
“Vast wel”. Ik voel mijn wangen gloeien, of misschien denk ik het maar.
“Waarom gaat u niet mee? U ziet er verstandig uit, misschien luistert meneer pastoor naar u.”
Ik mompel iets over kantoor en werk. Er valt een pijnlijke stilte. De man snuit zijn neus in een grote bonte zakdoek die Marie waarschijnlijk voor het laatst heeft gewassen.
De bus stopt bij het station. Ik durf niet goed te vragen of ik langs mag, maar de man staat zelf al op en zegt met een gebroken stem: “U moet naar kantoor”.
“Sterkte”. Ik durf de man niet aan te kijken.
Terwijl ik naar het perron loop hoor ik in gedachten het Adagio for strings van Samuel Barber.
Ontdek meer van ivo-habets.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.