#109 Tim Buckley – Happy sad (1969) 9/10

De vader van de zoon van de vader maakt (veel) spannender muziek dan de zoon van de vader van de zoon

Er was een tijd – die omstreeks 1995 of misschien al in 1994 eindigde – dat Jeff Buckley vooral bekend stond als de zoon van Tim Buckley. Maar Jeff Buckley werd met zijn debuutalbum ‘Grace’ heel groot, terwijl Tim Buckley toch vooral een select publiek aansprak en min of meer in de krochten van de muziekgeschiedenis is weggezakt.

Vader en zoon doen eigenlijk het tegenovergestelde. Jeff bracht zijn enige album – hij verdronk tijdens de opnames van het tweede onder nooit opgehelderde omstandigheden in een zijrivier van de Mississippi, maar dat is allicht genoegzaam bekend – uit in de hoogtijdagen van de alternatieve rock en sprak een groot publiek aan omdat hij die muziek als basis gebruikte maar daar een zekere pop savviness aan toevoegde, en hij sprak in het bijzonder veel semi-alternatieve dames aan door een combinatie van een engelachtige stem, uiterst goeie looks, genoeg scherpte in de muziek om ver uit het vaarwater van de Spice Girls of Take That te blijven en ongetwijfeld kaarsen-wierook-diepzinnige-o-zo-gevoelige-hij-raakt-me-echt-achtige teksten, diep weetjewel. Ja en dan ook nog die jonge, tragische dood. (Hoewel, hij was ‘al’ 30) Genoeg over Jeff, die krijgt zijn eigen stukje, ergens de komende jaren.

Tim Buckley, die in de hoogtijdagen van de psychedelische rock zijn hoogtijdagen had, pakte het anders aan. Hij maakt het zijn publiek namelijk bepaald niet gemakkelijk. De muziek op dit album, mogelijk zijn hoogtepunt, is bepaald ambitieus te noemen. En grotendeels slaagt hij in zijn ambities en natuurlijk, zoals dat hoort bij ambitieuze projecten, vliegt hij gigantisch uit de bocht. Dat mág, geen vooruitgang zonder mislukkingen.

Dit album opent met ‘Strange feelin” en je hoeft geen jazz-afficionado te zijn om bij de beginklanken meteen te weten waar we ons bevinden. ‘Kind of blue’ van Miles Davis – volgt ook nog – is immers veruit het meest verkochte jazzalbum aller tijden en heeft ook een groot non-jazz-publiek bereikt, precies het publiek dat niet bang is van een beetje avontuurlijke muziek en dat dus zo maar een album van Tim Buckley zou kunnen kopen. ‘Strange feelin” is onmiskenbaar een herwerking van ‘So what’, de onvergetelijke opener van ‘Kind of blue’. Misschien nog wel opvallender is het klankenpalet dat we voorgeschoteld krijgen: het dominante instrument op het hele album is een vibrafoon.

Jawel, een vibrafoon. Dat is geen heel erg gangbaar instrument in de moderne westerse muziek. Eigenlijk is het enige andere voorbeeld dat ik zo gauw kan bedenken de beste band die Frank Zappa ooit had, begin jaren zeventig, waarin Ruth Underwood – de vrouw van Ian Underwood – vibrafoon speelde en een essentieel element vormde in de uiterst avontuurlijke sound van die band.

Ik vind het een prachtig instrument, Bobby Hutcherson is niet voor niets een van mijn favoriete jazzmuzikanten en ‘Idle moments’ van Grant Green – met Hutcherson – een van de mooiste albums aller tijden, dus ik ga hier hard op. Het is een prachtige sound waardoor het album uniek klinkt. En bepaald niet gemakkelijk voor de luisteraar.

Ondanks dat het klankenpalet dezelfde kleur blijft houden – op wat scherpere gitaar in ‘Gypsy woman’ na – is de muziek even gevarieerd, briljant als mooi. Het ene hoogtepunt volgt het andere op. Opener ‘Strange feelin” heb ik al beschreven, terwijl het daaropvolgende ‘Buzzin’ fly’ met prachtig zangwerk en een wat meer swingende melodie het hoogtepunt van het album is. ‘Love from room 109 at the Islander (on Pacific Coast Highway)’ heeft een nogal bizarre titel, een erg gevarieerde structuur en heeft zelfs gestreken contrabas – bijna net zo zeldzaam als vibrafoon. Met ‘Dream letter’ (met jazzy gitaar en nog meer gestreken bas) en ‘Sing a song for you’ is het ’t rustige deel van het album. ‘Dream letter’ is een brief aan zijn ex-vrouw en een verontschuldiging aan haar en hun zoon – ik wil het niet over teksten hebben, maar die zoon hebben we al uitgebreid genoemd. Buckley sr. zou zijn zoon naar verluidt pas vijf jaar later weer ontmoeten.

Waar gaat het mis? Het al genoemde ‘Gypsy woman’ vliegt uit de bocht. Het is een ruim twaalf minuten durend suite-achtig nummer waarin Buckley van alles probeert – zoals al gezegd horen we hier de scherpste klanken van het album – maar het werkt allemaal net niet.

Dit is echt een heel goed album, met hele stemmige muziek. Of nou ja, zoals de titel al aanduidt, best wel heel treurige om niet te zeggen depressieve muziek. Maar ja, hoeveel goede kunst is ontstaan uit blijdschap?

Lieve zoon-fans: luister eens naar dit album van de vader. Hij heeft een andere klankkleur maar kan wellicht net zo goed zingen als Jeff en maakt véél spannender muziek.


Ontdek meer van ivo-habets.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.